The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage


Het Yogaboek bij uitstek

Waarom eens niet stilstaan bij de Bhagavad Gietaa? Die idee kwam misschien ook van de Heilige Geest. Wie weet? En over de Bhagavad Gietaa schrijven en spreken schenkt me altijd veel vreugde.

De achttien hoofdstukken van de Bhagavad Gietaa
Bhagavad Gietaa wordt vertaald als Het Lied van de Heer. Ik noem het "het Yogaboek bij uitstek" en terecht, want ieder van de achttien hoofdstukken heeft het woord Yoga in zijn titel:

I. De Yoga van de Moedeloosheid van Arjoena
II. De Yoga van Kennis
III. De Yoga van Handeling
IV. De Yoga van Zelfbewustzijn, Handeling en Verzaking
V. De Yoga van Verzaking
VI. De Yoga van Meditatie
VII. De Yoga van Kennis en Verwerkelijking
VIII. De Yoga van het onvergankelijke Absolute
IX. De Yoga van de koninklijke Wetenschap en het koninklijk Geheim
X. De Yoga van de goddelijke Glories
XI. De Yoga van het Aanschouwen van de kosmische Vorm
XII. De Yoga van Devotie ?
XIII. De Yoga van het Onderscheid tussen het Veld en de kenner van het Veld
XIV. De Yoga van het Onderscheid tussen de drie Goenas
XV. De Yoga van het Opperste Zelf
XVI. De Yoga van het Onderscheid tussen het Goddelijke en het Demonische
XVII. De Yoga van het Drievoudige Geloof
XVIII. De Yoga van Bevrijding en Verzaking

De Bhagavad Gietaa komt voor in het Mahaabhaarata, dat eveneens bestaat uit achttien boeken of parvas. De epische literatuur is een belangrijke bron van Yoga.

De achttien boeken of parvas van het Mahaabhaarata
1. Aadi parva (aadi: begin): Paandoe en Dhritaraashtra zijn broers. Ze worden opgevoed door Bhieshma. De blindgeboren Dhritaraashtra heeft honderd kinderen bij zijn vrouw Gaandhaarie. Ze worden de Kauravas genoemd. Paandoe had twee vrouwen, Koentie en Maadrie. Ze kregen vijf zonen, de Paandavas genoemd.

2. Shabhaa parva (shabhaa: hof): de Paandavas en de Kauravas groeien samen op in het paleis van de stad Hastinaapoeraa. De Kauravas dagen Yoedhishthira, de oudste van de Paandavas uit tot een dobbelspel. Ze spelen evenwel met verzwaarde dobbelstenen. De Paandavas, vergezeld van hun vrouw Draupadie, moeten twaalf jaar in verbanning gaan en het dertiende jaar incognito doorbrengen.

3. Vana parva (vana: woud): dit boek beschrijft de avonturen van de Paandavas in het Kaamyaka-woud.

4. Viraata parva (Viraata: naam van een koning): het dertiende jaar van hun verbanning brengen ze incognito door aan het hof van koning Viraata.

5. Oedyoga parva (oedyoga: inspanning): in dit boek wordt de voorbereiding van de oorlog beschreven.

6. Bhiesma parva (Bhieshma: generaal van het leger van de Kauravas, die de Paandavas en de Kauravas opvoedde; zijn hart is bij de Paandavas, maar hij is gebonden door een eed van trouw aan de blinde Kaurava-koning): in dit boek beschrijft Vyaasa de strijd op het slagveld van Koeroekshetra, ten noordwesten van Delhi. Bhieshma wordt de tiende dag van de achttiendaagse strijd verslagen door Arjoena, de derde van de Paandavas. Bhieshma wordt opgevolgd als opperbevelhebber door Drona. De Bhagavad Gietaa komt voor in dit zesde boek.

7. Drona parva: ook Drona wordt tegen het einde gedood. Hij wordt opgevolgd door Karna.

8 Karna parva: Karna wordt gedood door Arjoena.

9. Salya parva: Salya is de vierde en laatste opperbevelhebber. Dit boek beschrijft het einde van de veldslag.

10. Sauptika parva (sauptika: wat tot de slaap behoort): dit boek vertelt hoe de enige drie overlevenden van de Kauravas 's nachts het kamp van de Paandavas binnendringen en er alle krijgers, behalve de Paandavas, vermoorden.

11. Strie parva (strie: vrouw): dit boek beschrijft de jammerende vrouwen op het slagveld na het einde van de strijd.

12. Shaanti parva (shaanti: vrede): Yoedhishthira wordt tot koning gekroond. Ondertussen ligt Bhieshma op zijn bed van pijlen te wachten op het ogenblik van zijn dood. Yoedhishthira brengt hem een bezoek en vraagt hem zijn zegen. Hij verzoekt hem te onderrichten in dharma (de wet). Bhieshma reciteert ook de beroemde Hymne van de Duizend Namen van Vishnoe (Vishnoe Sahasra Naama; zie onze gelijknamige cd).

13. Anoeshaasana parva (anoeshaasana: onderrichting): Bhieshma geeft ook in dit boek zijn onderrichtingen over plicht, vrijheid, vasten enz. Hij illustreert het met boeiende verhalen.

14. Aashvamedha parva (aashvamedha: door keizers gebracht offer): dit beschrijft het offer van Yoedhishthira als hij keizer wordt.

15. Aashramavaasika parva (aashramikavaasa: het leven in de aashram of hermitage): de blinde koning Dhritaraashtra en zijn vrouw Gaandhaarie vergezeld van Koentie, moeder van de oudste drie Paandavas, vertrekken naar het woud en verblijven er twee jaar in een aashram. Op zekere dag breekt er een brand uit. De drie gaan zitten in Yogahouding met het gezicht naar het oosten en geven hun lichaam op in de vlammen.

16. Mausala parva (mausala: strijdknots): dit boek beschrijft de onderlinge strijd van de Yaadavas, het geslacht waartoe Shrie Krishna behoorde, die hun vernietiging teweegbrengt. Het beschrijft ook hoe Dvaarakaa neerzinkt in de oceaan. Het vertelt over de dood van Shrie Krishna en van zijn halfbroer Balaraama.

17. Mahaaprashthaanika parva (mahaaprashthaana: de dood): Yoedhishthira plaatst zijn opvolger op de troon en begeeft zich met zijn broers en hun vrouw naar Paanchaalienaar Mahaameroe om nooit terug te keren. Dit boek beschrijft deze lange tocht.

18. Svargaarohana parva (svarga: hemel): deze parva beschrijft hoe de Paandavas naar de hemel gaan.

Het Mahaabhaarata wordt vergeleken met een meer en de Bhagavad Gietaa, ook vaak gewoon de Gietaa genoemd, met een lotus in dat meer, die voor zijn nectar wordt bezocht "door de bijen van wijze mensen".

Bezitter van alle weelde
Nirbal ke bal Bhagavaan.
Bhagavaan is de kracht van de zwakken
.
Bhagavat betekent: de bezitter van alle bhagas of heerlijkheden. Bhagavad Gietaa is een woordsamenstelling met de waarde van een bezitsvorm, zoals in het oude Nederlands: des Heren Lied. De stemloze t van Bhagavat verandert in een stemhebbende d door de stemhebbende g van Gietaa. Klanken reageren op elkaar, zoals ook kleuren op elkaar reageren. Deze klankwisselingen hebben wij ook in het Nederlands. Het verschil is dat ze in het Sanskrit ook worden geschreven.

De zes bhagas of heerlijkheden zijn: gnyaana (kennis in de betekenis van kennis van de Kenner), vairaagya (onthechting), kierti (faam), aishvarya (spirituele luister), shrie (weelde, schoonheid) en bala (kracht). Als deze heerlijkheden zich in mensen manifesteren is het toch altijd maar tijdelijk en in een beperkte mate. In de Ultieme Werkelijkheid zijn ze in een onbeperkte mate aanwezig. Ze wordt om die reden Bhagavaan genoemd. Bhagavat is de grondvorm, die men in het Sanskrit woordenboek vindt. Bhagavaan is de nominatief of het onderwerp van de zin. Bhagavan is de aanspreekvorm. Bhagavate is de datief, zoals in de mantra OM Namo Bhagavate Vaasoedevaaya.

De titel van het epos
Mahaa betekent: groot. Het is immers een heel omvangrijk epos. Bhaarata is de Sanskrit naam van India. Bhaa-rata is afgeleid van de naam Bharata, de eerste keizer die van India één rijk maakte. Bharata was de zoon van koning Doeshyanta en Shakoentalaa.

De wijze Vishvaamitra deed versterving op de oever van de Maalinie in de Himaalayas. Indra, de leider van de goden, die de geest verzinnebeeldt, zag dat de wijze door zijn spirituele kracht te machtig werd. Om de ascese van Vishvaamitra te breken deed hij een beroep op de apsaraa Menakaa. Apsaraas zijn hemelse wezens die beslagen zijn in de verleidingskunst. Menakaa verleidde de wijze en werd zwanger. Ze liet het kind achter op de oever van de rivier. Vogels ontfermden zich over haar tot ze werd gevonden door de wijze Kanva, die zijn aashram in de buurt had. Omdat ze werd beschermd door vogels (shakoentas) noemde Kanva haar Shakoentalaa.

Jaren later verwondde koning Doeshyanta tijdens de jacht een reekalf. Het reekalf kwam in zijn vlucht in de aashram van diezelfde Kanva Moeni terecht. De koning die het reekalf was gevolgd vergat zijn doel toen hij oog in oog kwam te staan met de beeldschone Shakoentalaa. Het was liefde op het eerste gezicht. De koning bleef enkele dagen in de aashram. Alvorens te vertrekken naar zijn hoofdstad gaf hij zijn zegelring aan Shakoentalaa met de belofte spoedig terug te zullen keren. Enkele dagen later werd de aashram bezocht door de wijze Doervaasas. Shakoentalaa die met haar gedachten bij haar geliefde was zag de wijze niet. Hij interpreteerde dit als een gebrek aan eerbied en hij vervloekte haar. "Degene aan wie je zo intens aan het denken bent zal je vergeten. Slechts wanneer je hem iets toont wat hem heeft toebehoord zal hij je zich herinneren"

Maanden gingen voorbij en de zwangerschap begon duidelijk zichtbaar te worden. Kanva stuurde zijn pleegdochter naar de hoofdstad samen met twee gezelschapsdames om de zegelring aan de koning te tonen en om hem op zijn plichten te wijzen, maar tijdens het baden in de rivier verloor ze de ring. De koning herkende haar niet. De ring werd ingeslikt door een vis. De visser die de vis ving verkocht de ring. De ring kwam na een tijd in het bezit van de koning. Toen de koning de ring zag keerde zijn geheugen terug en ging hij onmiddellijk op zoek naar Shakoentalaa en haar zoon, die zich ondanks zijn jeugdige leeftijd kon meten met wilde dieren. Hij werd daarom Sarvadamana (die alles beheerst) genoemd. Later werd hij Bharata genoemd, omdat hij een lange regeerperiode had als keizer. India wordt sedertdien naar hem genoemd.

De schrijver van het epos
Vers 2 in de Meditatie over de Gietaa:
Gegroet zijt gij, O Vyaasa, groot van geest en met ogen als bloembladen van een opengebloeide lotus, ontsteker van de lamp van de kennis, die is gevuld met de olie van het Mahaabhaarata.

Vyaasa was de zoon van de rondtrekkende asceet Paraa-shara en de vissersdochter Kaalie. Als kind werd hij Krishna genoemd wegens zijn donkere huidskleur. Aangezien hij werd geboren op een eiland (dviepa) wordt hij ook Krishnadvaaipaayana genoemd. Nadat hij de Vedas had opgesplitst in vier boeken kreeg hij de naam Vedavyaasa. Hij schreef ook de achttien Poeraanas (hindoe mythologie) en de Brahmasoetras (aforismen over het Absolute).

De verhaallijn van het epos
De moeder van Vyaasa, Kaalie, ook Satyavatie genoemd, hielp haar vader reizigers over te zetten met een veerboot. Ze werd ook Matsyagandhaa genoemd omdat ze een vissengeur verspreidde. Op zekere dag moest de kluizenaar Paraashara naar de andere oever worden gebracht. De schoonheid van Satyavatie en de aantrekkelijkheid van de omgeving wekten de lust van de wijze op. Satyavatie smeekte hem haar maagdelijkheid niet te schenden. Maar hij zei haar dat hij haar maagdelijkheid zou herstellen. En toen hij ook beloofde haar vissengeur weg te nemen en die te vervangen door de geur van muskus kon ze niet langer weigeren. Daarna werd ze ook Kastoerigandhie genoemd (kastoerie: muskus). Paraa-shara schiep een kunstmatige mist en een eiland in het midden van de Yamoenaa en daar had hij gemeenschap met haar. Na afloop zei Paraashara: "Mooi meisje, je zoon zal een deel van Vishnoe zijn, een heel zuiver en geleerd man, een leraar voor de gehele mensheid. Hij zal de Vedas opsplitsen en door velen worden vereerd." Vyaasa trok zich spoedig terug in het woud voor ascese. Bij het afscheid zei hij tegen zijn moeder dat ze maar aan hem moest denken als ze hem nodig had. Hij zou dan onmiddellijk verschijnen.

Vyaasa's moeder, Satyavatie, huwde koning Shantanoe. Tijdens de jacht kwam de koning in de buurt van Satyavatie en aangetrokken door de geur van muskus die ze verspreidde, sprak hij haar aan en werd hij verliefd op haar. Ze kregen twee zonen, Chitraangada en Vichitravierya. Chitraangada werd gedood in zijn jeugd. Vichitravierya huwde de dochters van de koning van Kaashi, Ambikaa en Ambaalikaa, maar hij stierf aan tuberculose voor hij kinderen kon verwekken.

Satyavatie deed een beroep op haar zoon Vyaasa om bij haar schoondochters een kind te verwekken. Toen Vyaasa Ambikaa benaderde sloot ze uit angst haar ogen. Vyaasa vertelde zijn moeder dat het kind blind zou worden geboren. Het blinde kind werd Dhritaraashtra genoemd. Toen Vyaasa Ambaalikaa benaderde werd ze bleek van angst. Ze baarde een zoon met een bleke huidskleur. Hij werd Paandoe genoemd. Paandoe betekent wit. Vyaasa was bereid hen nogmaals te benaderen, maar de prinsessen stuurden hun dienstmaagd, die evenwel kalm bleef en de wijze ter wille was. Ze baarde een gezonde zoon, Vidoera genaamd. Vyaasa had nog een andere zoon, Shoeka, een grote wijze, die zijn spirituele erfgenaam werd.

De nakomelingen van Dhritaraashtra worden Kauravas genoemd. De vijf zonen van Paandoe worden Paandavas genoemd. Na de dood van Paandoe wordt Dhritaraashtra koning. De Kauravas en de Paandavas betwisten elkaar de heerschappij over het rijk. Dit leidt uiteindelijk tot een veldslag die achttien dagen duurt. Het is bij het begin van deze achttiendaagse oorlog dat Krishna zijn onderricht gaf aan Arjoena, de leider van het leger van de Paandavas, bij het begin van de veldslag. Hij treedt op als wagenmenner van Arjoena. Dit onderricht is de Bhagavad Gietaa.

In het eerste hoofdstuk zit de Gietaa nog volop in het epos. Arjoena wordt door het aanschouwen van beide legers bevangen door neerslachtigheid. Hij laat besluiteloos zijn boog vallen en zegt: "Ik zal niet vechten." In vers II 7 komt er een kentering in hem; hij zegt: "Shish-yasteham shaadhi maam tvaam prapannam. Ik ben uw discipel, onderricht mij, die in u een toevlucht zocht." In vers 78, het laatste vers van het achttiende hoofdstuk, het laatste hoofdstuk, noemt Vyaasa hem Dhanoerdhara, houder van de boog. Hij heeft zijn boog stevig vast. Hij weet wat hem te doen staat en hij doet het ook. Tussen beide feiten in ligt het wonderbare en universele onderricht van Bhagavaan Shrie Krishna.

De wijsheid van India
De wijsheid van India ligt besloten in de Vedas. Veda betekent: het weten, afgeleid van de werkwoordswortel vid, weten. De Oepanishads zijn de filosofische sluitstukken van de Vedas. Oepanishad betekent: zitten nabij. Ze bevatten immers een spiritueel onderricht dat zoekers ontvingen door aan de voeten te zitten van grote wijzen. Ze zijn niet gemakkelijk te lezen. Bovendien waren de lagere kasten en de vrouwen verstoken van dit onderricht. De Meditatie over de Gietaa (Gietaadhyaanam) is een tekst die wordt gelezen of gereciteerd voor de studie van de Gietaa. In die tekst komt het volgende vers voor:

4. Sarvopanishado gaavo dogdhaa gopaalanandanah
Paartho vatsah soedhierbhoktaa doegdham gietaamritam mahat.

4. De Oepanishads zijn de koeien. De melker is de vreugde van de koeherders. Arjoena is het kalf. De mens van grote intelligentie is de genieter, de drinker. De melk is de grote nectar van de Gietaa.

Dit is een veelbetekenende vergelijking. Om te kalven moet een koe bij de stier zijn geweest. Haar dracht duurt ongeveer even lang als een menselijke zwangerschap. Ze krijgt dus na negen maanden een kalf. De boer toont het kalf aan de koe en de liefde voor haar kalf brengt de melkproductie in haar uier op gang. De koeherders zijn belangrijk. Zij waken erover dat de koeien niet worden gestolen door veedieven of verslonden door wilde dieren. De melker is natuurlijk ook een belangrijke figuur en hij wordt in het vers de vreugde van de koeherders genoemd, want de melker kan alleen zijn werk doen als de koeherders alert zijn geweest. Arjoena is het kalf. Hij wordt in het vers Paartha genoemd. Dit betekent: zoon van Pri-thaa, een van de namen van zijn moeder. Hij is het die de melk doet vloeien of die de woorden van de goeroe naar buiten brengt. Wijze mensen zijn de drinkers van de melk, die in het vers de grote nectar (amritam mahat) wordt genoemd. Die nectar is de Gietaa.

Het vers betekent dus dat Krishna met zijn Gietaa-onderricht de leer van de Oepanishads heeft gegeven op een voor iedereen bevattelijke en gemakkelijk verteerbare manier.

Ganesha
Na de dood van de Kauravas en de Paandavas trok Vyaasa zich terug in de Himaalayas voor meditatie. Het verhaal van het Mahaabhaarata spookte door zijn geest. Het drong zich zozeer aan hem op dat het hem duidelijk werd dat het wilde worden opgeschreven. Brahmaa gaf hem de raad een beroep te doen op Ganesha, de god met de olifantenkop, die rijdt op een rat. De rat verzinnebeeldt het intellect in de vorm van twijfel. De olifantenkop verzinnebeeldt integriteit of eenheid van denken, spreken en handelen: het hoofd, de mond en de slurf of denken, spreken en handelen zijn mooi samen. Hij draagt in zijn handen de symbolen van God: schepping, instandhouding, vernietiging en verlossing. Het symbool van de schepping is de pen. Als symbool van de instandhouding liggen er op zijn hand rijstballen (modaka). In sommige beelden houdt hij zijn hand op met de handpalm naar voor. Dit is de Abhaya moedraa, die betekent: "Vrees niet." Het symbool van de vernietiging is een haak waarmee olifanten worden gemend. Het symbool van de verlossing is een gordijnkoord: hij verwijdert het gordijn of de sluier van onwetendheid of Zelfvervreemding.

Vyaasa aanriep Ganesha die aan hem verscheen. Ganesha was bereid het Mahaabhaarata op te schrijven, zoals het door Vyaasa zou worden gezongen. Maar hij had een voorwaarde: Vyaasa's dictee moest vlot zijn en zonder haperingen. Vyaasa ging akkoord, maar hij had eveneens een voorwaarde: wat Ganesha opschreef, moest hij ook ten volle begrijpen. Als Vyaasa moe werd laste hij een moeilijk vers in zodat Ganesha diep moest nadenken.

Het schrijven van het Mahaabhaarata duurde drie jaar. Dit gebeurde in Badrinaatha in de Himaalayas. Dit is een vallei die bekend is voor haar warmwaterbronnen. Ik heb op de plaats gestaan waarvan de gids zei: "Hier dicteerde Vyaasa aan Ganesha het Mahaabhaarata."

Drie definities van Yoga in de Gietaa
Krishna geeft in de Gietaa drie definities van Yoga, namelijk in II 48, II 50 en VI 23. In II 48 zegt Hij: "Sama-tvam Yoga oechyate. Gelijkheid wordt Yoga genoemd." Je lichaam is niet gelijk. Het lichaam van bij je geboorte is nog altijd hetzelfde lichaam, maar het is wel de hele tijd blijven veranderen. Ook je geest is nooit gelijk. Het is wel altijd dezelfde geest die actief is, maar hij gaat voortdurend door allerlei stemmingen en staten. Achter alles wat verandert en vergaat is het Zelf, of ben jij, onveranderlijk aanwezig als de getuige van alle verandering. "Nainam chhindanti shastraani nainam dahati paavakah, na chainam kledayantyaapo na shoshayati maaroetah. Wapens treffen Het niet, vuur verbrandt Het niet, water maakt Het niet nat, de wind droogt Het niet op", zegt Krishna (II 47). In II 17 zei Hij: "Avinaashi toe tad viddhi yena sarvam idam tatam, vinaasham avyayasyaasya na kashchit kartoem arhati. Weet dat Dat voorwaar onverwoestbaar is, door wie dit alles wordt doordrongen. Niemand kan de vernietiging veroorzaken van Dat, het onverwoestbare."

De tweede definitie Yoga karmasoe kaushalam, Yoga is bedrevenheid in de handeling, vind je in II 50: "Boeddhiyoekto jahaatieha oebhe soekrita doeshkrite, tasmaad yogaaya yoejyasva yogah karmasoe kaushalam. Met boeddhi verenigd, werpt men in dit leven zowel goede als slechte daden af. Leg je daarom toe op Yoga: Yoga is bedrevenheid in de handeling."

Elke handeling die wordt gesteld vanuit die samatvam of met boeddhi verenigd, zoals Hij het in dit vers noemt, of met andere woorden vanuit Zelfbewustzijn, is een volmaakte handeling.

De derde definitie Tam vidyaad doehkhasamyogaviyogam yogasamgnyitam, laat dat worden gekend als Yoga, het verbreken van de vereniging met pijn komt voor in VI 23: "Tam vidyaad doehkhasamyogaviyogam yogasamgnyitam, sa nishchayena yoktavyo yogonirvinna chetasaa. Laat dat worden gekend als Yoga, het verbreken van de vereniging met pijn. Die Yoga moet worden beoefend met vastberadenheid en een onverdroten geest."

Pijn en lijden behoren tot het lichaam en de geest. Wie de vereenzelviging met het lichaam en de geest loslaat en wie zichzelf kent in zijn diepste wezen overstijgt pijn en lijden. Krishna voegt eraan toe dat die Yoga moet worden beoefend met standvastigheid en met een welgezind gemoed.

Ik weet het dat dit niet altijd gemakkelijk is, maar Hij geeft je in vele verzen wonderbare richtlijnen, zoals in VII 14:

Daivie hyeshaa goenamayie mama maayaa doeratyayaa,
Maameva ye prapadyante maayaametaam taranti te.

Mijn goddelijke illusie (Maayaa), gemaakt van de drie eigenschappen (goenas: sattva, rajas, tamas), is waarlijk moeilijk te doorbreken. Zij die tot Mij komen doorbreken evenwel die illusie.

In IX 4 en 5 zegt Hij:

Mayaa tatamidam sarvam jagadavyaktamoertinaa,
Matsthaani sarvabhoetaani na chaaham teshvavasthitah.

Heel deze wereld is door Mij doordrongen in Mijn ongemanifesteerde vorm; alle wezens bestaan in Mij, maar Ik verblijf niet in hen.

Na cha matsthaani bhoetaani pashya me yogamaishvaram,
Bhoetabhrinna cha bhoetastho mamaatmaa bhoetabhaavanah.

De wezens verblijven ook niet in Mij, aanschouw Mijn goddelijke Yoga, alle wezens dragend, maar niet verblijvend in hen, brengt Mijn Zelf alle wezens voort.

Hij zegt enerzijds dat de wezens in Hem verblijven en dat Hij in hen verblijft. Daarna zegt Hij dat ze niet in Hem verblijven en dat Hij niet in hen verblijft. Hij bedoelt dat ze in hun Zelfvervreemding niet in Hem verblijven en dat Hij niet in hen verblijft. Hij verblijft slechts in hen en zij in Hem als ze hun Zelfvervreemding doorbreken.

Vers XIII 18 is een wonderbaar vers om uit het hoofd te leren en om elke dag over te mediteren:

Jyotishaamapi tajjyotistamasah paramoechyate,
Gnyaanam gnyeyam gnyaanagamyam hridi sarvasya vishthitam.

Dat, het Licht van alle lichten, wordt voorbij duisternis genoemd. Het is kennis (gnyaanam), het is Dat wat moet worden gekend (gnyeyam) en het is door kennis te bereiken (gnyaanagamyam), gezeten in het hart van allen.

Grootheid van de Gietaa
Tot besluit enkele verzen uit de Grootheid van de Gietaa, een tekst die wordt gereciteerd na de studie van de Gietaa:

Hij die mediteert volgens de Gietaa blijft onbezoedeld door zonde, zoals een lotusblad onbezoedeld blijft door water.

Alle heilige plaatsen zoals Prayaag enz. zijn aanwezig waar de Gietaa is en waar de Gietaa wordt gereciteerd.

Alle devas, wijzen, Yogis, vrienden en toegewijden van Krishna, Naarada, Oeddhava en anderen verblijven daar.

Hulp komt vlug waar de Gietaa wordt gereciteerd. Ik verblijf altijd waar de Gietaa wordt gelezen, aangehoord en onderwezen en waar men over haar mediteert.

Ik verblijf in de Gietaa en de Gietaa is Mijn beste Verblijf. Ik bescherm de drie werelden met de Kennis van de Gietaa.

De Gietaa is Mijn Hoogste Wetenschap die geen twijfel overlaat over de vorm van Brahman, de Eeuwige, OM en de onuitsprekelijke pracht van het Zelf.